img Het ivoren aapje  /  Chapter 5 No.5 | 19.23%
Download App
Reading History

Chapter 5 No.5

Word Count: 7237    |    Released on: 06/12/2017

amfletschrijver, en Mijnh

ottoirs hier en daar met trappen zijn gebroken. Ze is vuil en grijs overdag en erbarmlijk verlicht in den avond. De gevels hangen voorover, alsof ze wat te

erpestte de trap met een zuren dierenreuk. Beneden was de huurmeester, een klein-winkelier, die achter zijne vierkante ruiten een veelsoortig visschersgerief verkocht. De huurmeester duldde geen huurders met kleine kinderen; maar hijzelf nestte in het achterhuis met negen springlevende jongens, waarvan de oudste binnen een half-jaar zijne eerste kommunie zou

tond een ijzeren bed, een tafel met een schotel, een waterkan, een stuk zeep op een speelkaart, een kam en een tandenborsteltje. Twee stoelen leunden tegen

lberd, zijn ellebogen breed uitgezet en zijn kaalronde hoofd naar voren, wroetend in de vele papieren. Het was een groot man met bol gelaat, een klein neusje en een dikke grijze snor daaronder. Hij had een helderblauwen blik. Dien morgen snuffelde hij over de tafe

stikken in hun schande! Waar b

liepen. Een zware wagen waggelde over de steenen. Het koffiekopje, dat op een stoel stond, rinkelde. Hij keerde zich verwonderd om en zag het witte kopje op den stoel staan. Ee

, mompe

tweemaal op d

armoede tot een deel van Gods genade verhief. Zijn echt persoonlijk werk was een ruwe geesel-arbeid en hij gaf bijtende pamfletten uit tegen al wie bezat en vergaarde. Hij voerde, ten dienste hiervan, eene heerlijke taal. Zijn proza was hard, klaar, ijzig, zeer voortreffelijk gedokumenteerd. Deze arme man was een geleerde theoloog en een schelder. "Mijn leven is te kort om elkendeen zijn stamp te geven," schreef hij, en dat meende h

j beminde, op twintigjarigen leeftijd, een vrouw die hem bedroog. Hij wierp ze, uit eene hoogte van acht meters, door het venster op de st

eur had aangeboden en bij alle, door de schuld van zijn onbewimpelde handelingen, van de hand werd gewezen, keerde hij zich met vreeselijke woede tegen allen tegelijk. Het w

der, de doode Mare, die eens blakende liefde was. Dat heb ik twintig jaar lang gekondigd, doch wat baat mijn krijtende ellende in deze woestenij van ontbinding? Ik heb gedacht dat er nog eene kerk was, dat er nog een priester was, dat er nog een getuigenis was van God. IJdele hoop! Alle aardsche toevlucht is onmogelijk en het lijkt alsof God rilt in mij, vol verachting, verlangend om ook die laatste vesting te verlaten .... Mijn God, uw wil geschiede, en uw voornemen is beminnelijk! Uw alta

meer over: Pastoor Doening, Simon Peter,

hool de zondenbok en er onvermijdelijk aangewezen om alle muilperen, die zoo maar uit lol in de lucht omklonken, met een lachje en een schokje langs een van zijne bolle waggelkaken op te vangen, toch leefde hij uit puur genot, vet wordend en heerlijk-lui. Hij was, op twintigjarigen leeftijd, een oude, trage Johan Doxa met een dikken kinderkop, grijze cirkeloogen en blonde krullen in zijn nek. Hij schilderde. Hij schilderde portretten op kleine doeken, werkte maanden en maand

te voorzienigheid? Niets gebeurt buiten de wenken van God en ik dankte Hem, omdat het Hem behaagd had mijne eenzaamheid met eene onverwachte vriendschap te troosten. Ik bezat dus een vriend. Het docht mij dat hij, alover de vele jaren van ketterij en laster, rechtstreeks uit de kind

aruit het schrijven van een paar boeken en het opstellen van een tiental pamfletten hen niet vermocht te redden, ontbond de groote liefde niet, die het vunzige kamertje van de Kathelijnewijk ophelderde. Lieven Lazare beminde hartstochtelijk zijne vrouw en vond dat ze met alle kristelijke grati?n te gelijk versierd ging. Dit was ongeveer de waarheid,

oxa was haar peter bij de doopvont. In "Plo

voor Gods lusten. Dit denkbeeld overstelpte mij, en ik drukte geestdriftig Johan's hand. In de kerk echter steeg mijne aandoening tot barstens toe, als een zonderling onweder, in al mijne leden op. De moeder van Johan, die ik met vroomheid gedenk in mijne gebeden, hield het kind boven de vont. De priester naderde met Gods Woord, en Johan stond, zwijgend en innig, als Gods Woord zelve-.. O mijn kind!

en fanatiek-katholieke opvoeding, waarnaar zij zich, in den beginne geleidelijk, gehoorzaam wist te schikken. Ze was inderdaad eene uitmunten

d aan te maken." Een eind aan wat? Dat wist hij niet, maar hij werd, jegens Lazare, zeer verlegen omdat hij 't doen moest. Het huwelijk was, in zijn idee, iets dat men doen moet, iets waartoe men gedwongen is. De vrouw van den politieagent woonde in het huis, waar hij een zolderkamertje met een duivenkot gehuurd had, nummer 82 op de Papenvest. Hijzelf gebruikte het duivenkot niet. Hij had het aan den politieagent afgestaan, die er, om zijn pleizier, dakzitters in kweekte. Johan hoorde gaarne, terwijl hij over de fijn

ken en kost wat kost van hem te vernemen wat hem zoo zwaar op het hart lag. Hij verliet de kamers, die hij voor een tijdje in de Broekstraat bewoonde, en begaf zich naar de Papenvest. Hij kende het huis, al was hij er maar eens binnengeloopen, sedert

icht van God. Ik hoorde het spottend gegichel van eene vrouw. Ik schreeuwde: Doe open! Een vreeselijke klank droeg mijn woord en ik herkende mijn eigen stem niet. Toen-dewijl hij bang was, niet zonder reden-deed hij open, en ik zag hem, tegen den muur gedrongen, zijn vuile buik als een mestzak daar hangend, onder het scheefgetrokken hemd. Ik zag de roste haarpijlkens stekelig rechtstaan op zijne bloote dikke beenen en tegelijk zijn ronden kop, bleekglimmend van laffen angs

rkelijk getrouwd. Hij had dat zoo stillekens gedaan, en zijne neerslachtigheid, die daarop volgde, h

niet meer uitspreken, en Lieven jammerde maar door, met een Elias' passie, over de bitterheid van "den kelk met eindeloozen bodem, kostbare tastelijkheid van Gods wil." Daar kwamen dagen van diepe armoede, dagen vol met den last van leven, dagen zonder lust en zonder troost. Er moest worden geld gebedeld om brood te koopen. De beenhouwer gaf g

r gekregen, dat mij door mijn dochtertje Veronika werd gevraagd. Zij vroeg het, mijnheer, met een bevend stemmetje, hetwelk gij niet kent en mij buiten alle mate aandoet. Ik heb geen schaamte dat ik u dat schrijven moet. Ik ben zonder moed. Ik roep het u en allen, nog en nogmaals, zooals ik het al sinds twintig jaren doe. Maar het behaagt God, mij in Zijne

ing wel zeer beleedigend was geweest en wilde zelfs nu niet merken dat zijne houding vrij stijf en hoogmoedig leek. Mijnheer Lazare inderdaad stelde zich dees bezoek voor als een verplichten stap in de modder en hij spreidde om geheel zijn wezen en staatsie een minachtend medelijden ten

nu,

s. Zijn rond palet was bestekeld met eene menigte puntige penseelen en op het tafelbord hief een porseleinen koffiekan haren lekkeren buik in het zilveren winterlicht. Zijn

aald en seffens de geurige grogjes deed dampen, sp

terwijl het doel, dat van daarhooge is aangewezen, mij onbekend blijft. Het moet u verwonderen dat God zich verwaardigen wil te neigen over u? Het is de waarheid, noch min noch meer. Het woord dat ik voer, is een stoffelijke gedaa

hoofd was als dat van een engelachtig kind, dat naar een vreeslijk sprookje luistert. Spreken of roepen, daar was bij hem geen kwestie van; maar nu geloofde hij het toch, terw

Hemel zij dank! Ik merk dat ge het beeld van Kristus op dit bonte doek wilt konterfeiten en dat geen vrome aandoening uwe vleezige hand geleidt. O arbeid niet in de du

in uw eigen huis! Nee, dat was kras. Johan Doxa keek wanhopig naar zijne vrouw, en beurtelings naar Lieven Lazare. Er viel een schoone stilte, waarbinst de prettige koffiekan haar glimmenden buik s

in zal ik u niet volgen. Wees niet toornig, bid ik u. Alleen de

r kleedje dat in rechte plooien openvouwde op hare knie?n, en een wit-pelsen manteltje dat ze had achterover geleid, op den rug van den stoel. Ze scheen niet te hooren wat rond haar gebeurde. Ze tuurde droomend naar d

an onze vroegere vriendschap. Ik ben gekomen met de Goddelijke inspiratie. Ik ben arm. Ik draag

apieren pak, dat hij acht

e prenten en zeldzame houtsneden, mijne kleederen, de geheele meubileering .... enfin .... ik ben beroofd van de wereldsche bezittingen en alles is ijl rondom mij. Het is mi

Hij ging met haar dagelijks de konijnen bezoeken die hij, in zijne slaapkamer, op het duivenkot kweekte. Van duiven had hij geen verstand. 's Morgens ging hij uit wandelen en Veronika vergezelde hem iedermaal. Zij kuierden door het park, bleven bij de breede waterkommen verwijlen, liepen tusschenbeide het muzeum eens binnen,

rood en glinster-oogend thuis. Ze vonden mijnheer Lazare op den drempel. Hij was aangekleed en droeg zijn bruin-papieren pak met een rood-en-grijs to

uten kamer kloppen. Nadat ik mij tegenover Johan Doxa verklaard had en, als onvoldoende verontschuldiging, zijne schuchtere bewering "dat zijne vrouw waarschijnlijk zwanger ging en raar deed" ontvangen had met een schouderophalen, nam ik dus Veronika bij de hand en trad de trap af. Ik haastte mij niet. Ik wilde hem ten minste den tijd laten tot bezinnen. Ik hoopte, in mijne goedheid, dat deze m

chreef: "Een Keerpunt." Het leek alsof hij zich aan geen pamfletten meer vergrammen zou. Die toestand veranderde echter na de komst van Simon Peter, den Jood, tegen wien hij op theologisch en ekonomisch gebied met beroerde geestdrift diskuteerde. Lange stonden zaten ze te zaam in het pri?elken van den tuin te praten en te twisten, maar, hoe zonderling ook, de

laamsche schouw was, geheel met tinnen potten en aarden teelen bezet. Hij zat onder het violette schouwkle

op de deur van het zolderkamertje geklopt werd. Eer hij zich omkeerde, had Simon Pe

ouwe

e hand en Simon legde zijn st

zijn baard. Mijnheer Lazare ging rechtover hem zitten, kruiste zijne beenen, maakte 't zijn eigen seffens gezellig. Hij trommelde zacht o

e zijn van hier, maar ik haast mij u een boodschap te brengen, die ik van harte heb aanvaard. Ik heb ze met gretighe

eet ge toch, grom

den vettig en traag, wuifden heerlijk open, schoven in de zonnelagen, die

den loert en mijne inzichten verwaarloost. Men heeft u gekrenkt; maar uw gezag blijft ongeschonden, vermits me

zegt g

haat tegen alle menschen? Kom, man. Werp af dat misanthropisch Nessuskleed. Ge stikt immers daaronder .... en ge hebt een dochter die u liefhee

n pantoffel wippelen op den top van zijn teen. Hij zweeg nog, als reeds Simon ophield met spreken. 't Was of hij zich aan meer verwachtte en

or uw vriends vrouw. Dat is eene andere stelling. Ze is echter even zot. Het zal u misschien verwonderen dat ik de onzeggelijke lafheid mijner dochter heb aangenomen als een bijzondere en uitgelezen gifte van God. Het heeft God behaagd mij op die manier nog meer aan Hem te hechten. Hiermede heeft Hij mij niet ge

j liet ze nadien stille neervallen op een wit schrijfblad, waar de doovende asch uiteenstoof en vlekte. Hij bekeek dan mijnheer Peter

aan woorden noch aan daden! Ik was een jongeling, mijnheer, zooals alleen een is, die gemerkt gaat met Gods vinger en beladen met Zijn wil. Ik was groot, struisch, helder en moedig. Nadat ik twee jaren, als leergast, bij een boekbinder had vertoefd, verliet ik dezen farizee?r, die zich mestte met mijn zweet. Ik was kort daarna echter verplicht bij hem terug te komen, want de bloedhond had heel de stad opgejaagd tegen mij en alle werk bij een ander meester werd mij geweigerd. De boekbinder betaalde mij een loon van twee en dertig stuivers in de week. Hij heette Ignaas Vierendeels en was een klein mannetje met een gladden kop, een grauwen bril, een paarlemoeren snuifdoos en korte broeken met gespen. Al liet hij mij weinig vrijen tijd over, ik slaagde er in één boek te lezen op de tien, die ik binden moest. Ik las Fransche en Engelsche romans en enkele Nederlandsche bundels, die mij, om hunne stijfheid en onnatuurlijke techniek, zeer ongenietbaar leken. Ik las de boeken van den goddelijken Pascal en de slijmerige prullaria van het onding Renan; ik las Thackeray en Dickens, die te handig zijn om boven het peil van een soort commercie?le kunst te stijgen; en ik las Victor Hugo, dien kafmolen, en Emile Zola, dat varkensjong. Gij weet wat ik thans over de letterkunde denk. Als boekbindersgast heb ik oordeelen geveld, die ik na zoolange jaren niet heb moeten wijzigen. Op een uchtend, een zondag na de vroegmis, kocht ik een pen en een koker, en op omslagpapier probeerde ik het, zelf wat te schri

baar dat zijn wensch beduidde, om al die jaren met een schrap van zijn hand weg te vagen. Z

zooals de schaduwen van het Onbegrepen Woord en Zijne hand is gebenedijd. Mijne vrouw stierf op een vrijdag, even na Laetare-tijd. Wij woonden toen te Dilbeek, een dorp vol vooroordeelen in een struisch landschap van het kloekste Brabant. Daar lag een tuintje met rozenperken en kleine wegelkens vóor ons huis. Juist blonk er een lieve Junimorgen, bepereld met zilveren dauw en omdaan met lichte floersen opalen licht. De venstergordijn was klein en geel, gespikkeld met paarse ringen, en het hing sierlijk gevouwen tegen de blikkerende vlakte van de dag-blanke ruit. Blij klopte er de zon. H

f en minzaam kind, en het werd weldra de schat en het eenig stoffelijk genot van mijn leven. Verbeeld u nu wat ik al voor mijn dochtertje te dragen had. Stel u voor dat ik haar, spijts de ongelooflijke tegenkantingen van eene bedorven kerk en de principi?ele hardvochtigheid der zoogenaamde vrijdenkers, tot een meisje van kristelijke, zegge menschelijke waarde wist op te leiden! Onuitsprekelijk mirakel! Waar thans Lesbos en Sodoma met openbare hondschheid worden bezongen en het Gulden Kalf majestatisc

straatlawaai, een langzame mannenstem. Ze was niet fraai, noch helder. Ze droeg, als uit eene holte, de eentonigheid van een traag lied en ze deed waarlijk vreemd, gelijk een die z

uurd. God heeft niet gewild dat ook dit vaarwel belicht werd met het goud van Zijne gratie: Hij heeft geboden dat het uit de modder van menschen tot mij komen zou. Zijn gebod is allergenadigst,

n baard veranderde ineens van kleur, wijl een straal van de Julizon juist zijn donkere glansen taak

ij onze aangename vriendschap. Wat ik u verteld heb, moet voldoende zijn om u te laten raden wat ik liefst verzwijgen wil. Ik houd mij, voor de rest, aan deze verklaring die

nkbuien opschoot, begon hij te lachen, kwam op Simon af en va

n. Als die kleermakerszoon aan het zingen gaat, is

tinktmatig gevoel der weersverwisselingen. Dan zong hij wilde, langzame wijzen, zooals, naar men verhaalt, sommige

e relatie mijn klein verha

rten,"

Job" waar het geval incidenteel verh

Download App
icon APP STORE
icon GOOGLE PLAY