n Mevrouw
lo
tduwend en glijdend met witte onverschillige gezichten .... De ceremoniemeester boog en dit was het teeken, dat alles vaardig wachtte. Ernest trad met Oomken het vestibule door en stond een oogenblikje verblind door het helle straatlicht, op den drempel van de breede huispoort. Ook de poort was met zwarte draperie?n behangen. Ernest voelde hun zware somberheid wegen bov
ziek? Is hij waarlijk een boemelaar? Het schijnt dat zijne m
pel. En toch, al voelde hij diep het valsch-klaterige van zijn toestand, toch lette hij erop, om sympathiek te bli
en blootshoofds, stond pastoor Doening. Verder krioelde, somber, massaal, laag-ruischend, de menigte. Ernest trad vooruit, langs de blakke steenenleegte, in de zinderende zon. De zon stortte op zijn voorhoofd en trilde, gelijk tikkelende lichtdroppels, op zijne goud-omrande brilglazen. Hij boog rijzekens zijn hoofd, ging onder al die blikken, als onder een lage brug, heen en sloot half zijne oogen. Een zenuw trok de puntjes van zijn mond omlaag naar zijne kin. Hij behield nadien met opzet de drukk
ijn aangezicht gebogen en bleef zoo, onbeweeglijk. Hij zag, van al die opkomende menschen, alleen de verschillige voetenparen. De voeten slierden op de blauwe kareelen te voorschijn overhand, klein-stappend en ongemakkelijk, tot ze, in het heengaan, vasteren gang kregen en rap wegzoolden al piepend. Hij raadde echter de koppen die
agen .... waarlijk, hij z
d, langs den Leuvenschen steenweg, naar het kerkhof. Hij zag de gevels in zonnekladden voorbij blekkeren. Hij zag, tegen de zwarte diepte van het rijtuig het droef-bleeke gezicht van Oomken boven het glanzende boordje en de helwitte das.
docht? Er spookte iets om hem, iets dat hier in de lucht hing, dat bedeeld was met de groote rustigheid van deze aarde, zoo zeldzaam door hem betreden. Daar waarde een vlucht van onzichtbare wezens, vlerken die ver zic
ze, zoo dic
rijf der seizoenen, jaren en jaren eenderlijk. Hij had rozen om hare slapen ge
... moed
jgenden omgang in eene warme, lyrische hoogte brengen, waar hij zou kunnen weenen. Hij volhardde in het gistend uitbeelden van moeders dood, voelde de zenuwsmart die de kloppin
rende menschenvoeten, valt nu, plotselijk, de stille lucht alom. De stilte valt als eene schrikkelijke voorbereiding. Het dunkt Ernest, dat de slagen harder en harder aanstormen tegen zijne slapen. De kist wordt bloot uit de bloemen gehaald; op de berrie, laag bij den grond, ligt
der einde was. Hij herinnert zich zeer hoe hij u heeft miskend, hoe hij twijfelde aan uwe zorgen en onverschillig bleef bij uwe wanhoop. Wat zal hij doen, nu hij achterblijft met het beeld van uwe liefde en gij niet meer komen zult om te zien hoe innig-tr
erdoet hem gansch. Een donkere man staat tegen den gulden muur der zon, nadert zonder oogen, reikt bloemen en bloemen. Het schemert en het danst alles in de ronde, wat oprijst tegen den geweldigen zonnemuur. Ernest ziet nog, daar diepe, het zilveren kruis op de borst van de kist. Hij raadt nog de koperen knoppen,
est onder den arm, klopt
gen, zegt hij, uwe moede
en van pastoor Doening, en de zon, metallisch, stippelend op zijn grijze hoofd. O ja, nu voelt hij 't. Nu is 't goed. Nu weent hij waarlijk. Pastoor Doening moet het zien
verduidelijkte. De leelijkste uren waren voorbij, de rest zou geleidelijk gebeuren. Hij was niet ontevreden over zijne houding sinds moeder's dood. Ofschoon hij 't niet precies beredeneerde, streek eene snelle streeling langs zijn geest: hij had zich goed gedragen. Hij beschouwde 't inderdaad als een rol, dien hij had moeten vervullen. Hij dierf zijn eigen niet in deze ware klaarte bezien, maar, hoe hij zich ook beloog met romantische middeltjes, de klaarte schoot door zijne gedachten. Hij wist dat hij "speelde." Hij veinsde niet, hij huichelde ni
ote leed lag dieper en de gebeurtenis was van algemeener aard. Moeder was dood. Het overige was ziekelijk verzinsel en gestikuleerende romantiek. Iedereen moet eens sterven, en moeder was gestorven. Daarom had hij er zich van kunnen overtuigen, dat alles redelijk was toegegaan. Daarom oo
et de twijfelachtige schaduw van vespertijd. Hij schoot wakker met een schok, en seffens herviel hij, rond moeders afsterven, in gepeinzen. Zijn hoofd
ven. Terwijl hij weer vertrok en zijn ronden zwarten rug opstak in
eze zijn deel
j zich goed uitdrukken kon. Ko werd, reeds vóor twee-en-twintig jaren, in den dienst van mevrouw Chanteraine aangenomen. Het
n voorbereiden. Als hij die menschen ontmoette ergens, zou hij weer maskeren en jagen, in overeenstemming met wat elk van hen geschreven had. Hij kon zich daarvan niet bevrijden. Het was gek en o
en schreef nu over zijne deelneming in Ernest's verdriet. Ernest glimlachte even. Hij zag hoe Florjan het briefje had geschreven: lang en mager, gebogen over een taveernetafel, met zijne fijne spitse vingeren alle tien op het geurend papiertje en onhandig de pen langs krulletjes omvoerend. Waarlijk, het briefje geurde. Een gemeene h
maar heeft zic
ontwikkeld assimilatievermogen; maar hij kon het niet, dan op een laag peil en in vieze bedrijven, gebruiken. Gelijk hij bestond echter, toonde hij zich. Daar lette Ernest bijzonderlijk op. Florjan was, van éen stuk, een kortgewiekte bedrieger. Zoo gedroeg hij zich da
en het evenrondlokkend blauw-zwarte haar. Het trof hem nu hoe fijn S?rge zich aanstelde in alles, en deze brief insgelijks was subtiel-sober, gelijk al wat hij deed of gebaarde. Hij had de weldadige goedheid van Peter, maar ze was fijner-gesnaard en drong, als met broze draadjes, verder en dieper. Hij was geen kunstenaar. Hij leefde rijk, zijn leven v
venster. Zijn zwarte baard somberde weg in de zwaarte van zijn zwarte fra
jongen, gaat ge
te laten, en dat hij nu kwam praten om 't naderen van den avondstond te bedekken met gewone geluiden en gewoon gebaar. Hij was er dankbaar voor en wilde toonen ook dat hij 't noodig had.
mijn goede Simon. I
Ge ontzenuwt gansch, demoralizeert en ontbindt u, wordt een rotte lap. Ik wil u niet den troost geven van volzinnen, Ernest. Ik vind dat uw leed moet zijn volte hebben en dan
Veel toch hing van eigen wilskracht af, en hij zou zich
vriendschap aanbiedt als een steun. Lees eens zijn brief, Simon. Hij is vol roere
.. waar ha
me komt, wordt ge somber en stilzwijgend. Meent ge da
u niet, wa
n, onzin. Hij is heel anders dan gij. Hij beweegt zich op een gansch verschillend terrein. Hij is zoo schrander en zoo fi
k weet het niet, Ernest. Wat wilt ge mij doen zeggen? Ik waardeer S?rge zeer. Hij is een allergevoeligst man en een sterke geest. Al oefent hij in schijn geen kunst, hij is groote
Daar hapert iets.
d uit te pakken, Ernest-i
dsels .... ik
eede zware hand op zijn schouder. Ernest keek op en zag d
ren. In den peiselijken avond kunnen we altegare uwe verleden moeder gedenken, en, binst de stilte, uit ons ganscher
houder van Ernest, sprak gedempt en ov
ende zeer wonderlijk hare groote groene oogen. Terwijl Simon achteruit week, sprong ze naar voren en viel i
e, arme broer! Ach Heere!
as zoo'n lieve, dierbare moeder! En had hij gezien de krokussen, die zij had medegebracht voor moeder? Maar het was zoo akelig-donker in de groote zaa
en glansden. Ze lachte eindelijk zeer vrij, vertelde dat ze goed gewend was aan hare nieuwe kamer en dat ze wel verlangde om niet naar het groote huis op de Regentielaan te moeten teruggaan. Ze zou al haar klein gerief door Mari?tte doen halen en 't was niet eene zeer groote vracht. Ze kon
d en, alover Ernest's hoofd, droomend staarde op Francine. Ze verlieten alle drie tegelijk de stud
tafel. Vere zat naast Peter, rechts, en links zat Ernest met Francine. Een kant bleef ledig. Een stoe
e gulden saus glom er over heen. Mijnheer du Bessy merkte het goed, staarde als een die niet weet wat nu daarmede te beginnen. Hij moest zich werkelijk bedenken, eer hij het pasteitje met mes en vork aandurfde. Soms luisterde hij naar de korte gesprekken, viel er te onpas in, ja zeggend, of nee-hoor! of gunstig knikkebollend. Ko bracht hem altijd versche spijs. Hij hief zijne oogen op naar Ko,
smaakt
op nuchter vooruit, mummelde
et u b
retten zacht te voorschijn kleurden. Zijn geest echter was vol met die twee gebeurtenissen, en hij had schoon het klokkekopje te bezien en te beletten, hij geraakte er niet toe om gansch erop zijne aandacht te dwingen. Dan zonk hij achterwaarts, in het verleden. Hij wist nog goed hoe diep de brave heer Verlat zijn nichtje beminde. Hoe oud was ze toen? Wacht, dat wist hij te berekenen. Negentien. De du Bessy's waren niet rijk, Verlat integendeel had flinke renten. Hij kwam alle avonden zijn hof maken, en, al was hij niet zoo jong meer, men ontving hem hartelijk. Verlat werd du Bessy's beste vriend en hij zou trouwen met het nichtje. Dat was besloten. Hoe eerlijk zag er het nichtje uit in haar witte huwelijksgewaad! Ha
den droom langs het lieve nichtje dat trouwde met den ouden vriend, en hij zat daar, met zijne vork in zijne hand
ens wat v
uw leven beroerd. Zijne wangen echter hingen flets en groeven rimpelden op zijn voorhoofd. Hij blikte iedereen in
n het hooge lisch, terwijl hem niemand daar vermoedde, en hij floot, op rieten, aardige deuntjes, van vroeg in den morgen dat hij te loeren zat. Maar zijn deuntjes waren lang nie
rookje dat Oomken zoo schielijk in de grijze stilte deed optikkelen. Oomken scheen zich te bedenken, belonkte zijne tie
hij, dat is toch jammer.... dat ze ge
nen had. 't Ging vlug en jagend door zijne hersens; doch hij kon niet weerstaan aan de gewoonte die hem
schuim en de baren. Ze placht in de nabijheid te dartelen op het roerende rijk. Ze was schoon, en geen nimfe
op onder het kaarsenlicht, en vroege kersen bloosden op een stapelken in een zilveren kom. Vere staarde Oomken aan.
dschap. Sindsdien, oud geworden en half-blind, blijft hij gedoken bij den oever, dagen aan dagen, en schuifelt op zijn rieten tuig zijn zonderlijke deuntjes, alover de zee. Kent gij hem niet? Zijn gele ha
terwijl ze in de uitlengende stilt
hend, het is al zoo langen tijd g
imlachje, waarmede hij Francine bejegend had. Nu echter stapelde op de wit-glanzende eettafel de stilte hare onzichtbare lagen ongemak. Mijnheer du Bessy bemerkte niet dat iedereen hem verlegen aankeek en niet wist hoe die onverwachtsche verzinsels uit te leggen. Hij tuurde naar een trossel druiven, die Vere op zijn bordje geleid had, en overhand naar d
lige bangheid van allen, tot, op een einde, eeniglijk er waarde het beeld van moeder, die overleden was. Al de oogen waren schuchter op het ammelaken gevestigd, staarden naar het lichtgespeel langs de glazen, de schotels en het rijk-beverfde fruit. Al de geesten drongen integendeel door den nacht heen, slenterden over het donkere kerkhof,
oette stil, verwonderd. Hij was een groote zwarte gestalte in het licht. Zijn grijze
cht. Twee gaspitten onder mat-groene bokalen vlamden op het breed-marmeren schoorsteenblad en wierpen in de
hij zich lam en lui en ontzenuwd. Hij kon zich niet inbeelden dat hij vandaag nog bij moeders praalkoetse had gestaan. Het docht hem dat het langen tijd was geleden. Hij za
igheid, hare rokken een voor een van den grond nam en plooide en ordelijk over den breeden stoelrug hing. Ze deed en ging geluideloos. Dan kwam ze vóor den spiegel van de toilettafel staan, ontstak een hooge kaars zonder lichtscherm, en ontvlocht langzaam hare bruine haarstrengen. Ze streek een enkele maal met e
echter zijn eigen bekennen dat die liefde niet zoo echt-zuiver was en dat ze, in ruime mate, met hartstocht en deernis was vermengd. Het zou, al meer en meer, een troebel gevoel worden, zwaar van vreemde invloeden. Hij zou het niet anders dan door veel wilskracht, gesteund op veel redelijkheid, kunnen in leven behouden. Hij had buiten haar ge?volueerd. Buiten haar had hij zich gansch ontwikkeld, en hij was nu een ander man, die zich, ten opzichte van haar, alleen nog herinnerde dat hij, in een tijd van
aarom ook houden wij ons aan éene vrouw?" Hij zei het oolijk, met een lachje, alsof hij een luchtig fantazietje verkocht. Ernest zag nochtans de gronden van zulke zetten zeer goed, en hij verwonderde zich dat hij 't zoo goed zien kon, in S?rge's aanwezigheid, en, buiten S?rge's bereik, zoo gansch verschillig handelde. Nu voor het eerst, al ginge
ar Peter zou ook nooit opgaan in schooner verfijning en zich verheffen boven de burgerlijkheid van zijne zeden en gebruiken. Het kon in zijne kunst insgelijks worden opgemerkt. Zijne kunst was massaal en zwaar-lomp
uste hem op zijn voorhoofd. Dan knielde ze vóor het bed, viel voorover op de gele sarg
an theatraal had kunnen handelen en zich bij moeders dood als een komediant had gedragen. Nu zag hij Vere's gebaar. Hij was op het oogenblik te zwak om in te zien dat ze eerlijk deed. Het leek hem theatra
ben niet in staat
ek hem goedig in de oogen, blikte ongeloovig-verwonderd. Hij voelde dat hij niet zoo ruw had moeten uitvallen, voelde zijn ongelijk. 't Maakte hem nog kor
at ge onrechtvaar
wel eens waar zi
en. Het was uit te leggen, na die flau
mag toch hopen dat ge mijn toesta
er. Hij wilde niet dat ze hem medelijdend aankeek. Hij wilde niet dat ze hem van zoo hoog behandelde. Daar had ze gee
atuurlijk
bijna hijgend, ik wilde
a
den hoogsten kant behield. Met brutaliteit zou zijn toestand nog verslechten. Een redelo
al biddend-beter aan gewennen-dat wij ze
e gulden verve van de met lichten kant overwalmde sargie. Ze kwam nu, zwaar-tredend op
e, Ernest, dat m
niet meenen? Het
toe, om er gauw
Hij wist niet hoe killig en bijtend zijn stem klon
ik geen schu
gt gij
Dieper drukte ze op zijn arm. Haar a
terde ze, ik wor
n. Maar daar ging hij niet op in. 't Was over-genoeg zoo. Hij wilde zich ontdoen van hare ha
preek simpel, o
nlijken gil te huilen. Haar hoofd schokte op zijne borst bij
geweld. Laat me los. Ik
ichtje uit, dat op de toiletkamer om en weer wapperde. Haar weenen dreef hem tot een uiterste sche
k heb alles niet zoo doortrapt aan boord gelegd? Hou nu
hij verwonderd dat Vere wild opsteigerde en haar hoofd forsch rech
est, sprak ze, da
d, eer ze er mede voor den dag kwam. 't Was er nu uit. Hij keek een oogenblik
-sl
fd rees rots-hard op boven het bleeke nachtgewaad. Ze werd rustiger, ze kon rustig spreken e
ga slapen, om
door den vreemden eenvoud van hare woorden, tot stilzwijgendheid. Ze hield het echter niet tot het
Hij werd ineens moe, zuchtte nog, terwijl hij,
u: ga sl
en, nadat ze het gele deken had weggeplooid, steeg zij in bed. Ze dekte zich tot op haar gelaat
en de pijn zinderde door zijne hersens. Hoe akelig scheidde de dag! Hoe ellendig te moede bleef hij, na al de herrie en 't slameur, ov
erd. Hij zag haar donker haar, op een dikke volte gestapeld, in een diepte van het kussen zwaar-somberen. Hij hoorde haar adem leven
u, Ern
op zijde. Haar hals kwam diep-wit te voorschijn; dan, onder het geborduurd hemdbandje, haar ronde schouders, en lager haar weelderige arm. Hij werd week-zinnelijk.
.... V
n met natte oogen, keek goedig,