Emanuel
jn genie bestond echter hierin, dat dit instinkt van allen invloed was ontlast en als eene onfeilbare drijfveer werkte. Hij leefde in de waarheid van zijn leven. Hij beredeneerde noch zijn toestand in den tijd, noch de verhoudingen van de dingen rond hem. Zijne teedere macht van intu?tie was de uitslag van een inderdaad buitengemeen-helder gevoel. Weinige
en werkzaam was dees uitzonderlijk emotioneel verschijnsel: een man getuige van zijne aldoor rhythmische gebaren en toch, in geeste, niet de bewuste dader er van. Hij zel
n uitgestrekte gronden, gelegen langs de levendige Scheldevallei op bijna gelijken afstand van Ronse en Oudenaarde. De groote hoeve, waar hij werd opgebracht, was eenig en groot in het dal. Hare witte muren bl
zijne zeden, en telkens als hij de groote kamer binnenstapte, waar moeder Doening met Victorien en Emanuel speelde of anderszins bezig was, vielen, gelijk een natte doek uit de zoldering, de stilte en de eerbied daar, die alom den kouden boer vergezelden, 's Avonds zat hij denkend bij den haard. Hij rookte nooit. Hij zat stijf op e
met al de blijdschap van hare gauwe blikken. Ze was niet groot. Ze placht te loopen rond den huize, al dansend gelijk een jong veulen. Wanneer ze toornig was-want aleens deden de meiden verkeerd in de keuken-neep ze, plots rood-wordend, hare oogen dicht, ble
waar moeder huppelde met vlugge manieren. Hij droomde aan het venster. De verschillige werking van het vierkante hof was gebeurende onder het gaande licht van den verschilligen dag. De hennen pikkelden over den mesthoop. De haan lengde zich uit boven zijne sporen en schudde zijne veêren eer hij kraaien zou. De heer
hond en met Djolle, de geit. Daar was in den tuin een pri?elken van glycienen. Vooraan gloeide een begoniaperk en van weerskanten geurde een dubbele syringastruik. Op een bankje zaten zij er nevenseen, beladen met de zoete donkerheid, die onder het roerende loover wemelde. Het loover roerde, de wind streek langs en over den tuin, er was een heerlijke golving in de lucht. Emanuel en Renildeken zwegen. Hare hand rustte op zijn knie, en ze keken naar het werkzaam gedoe van den wind en naar het spel van de hemelklaarte. Soms hadden ze een kort praatje over de wolken. Ze beeldden
eldaad, dat hij zijn voorzichtige vingeren over haar broze kopke bewegen mocht, zoo in de vlakke zon, die de lokjes deed glimmen en krullen. De zon spetterde ove
. Een draadje was om den steel van zijne pijp gewonden. Binst dat de ruchtige regen neerspatte op 't voorhof en klepperde op de dakpannen, vertelde hij wel eens een trage historie. Hij vertelde van Peer-Lapeu, of van Jaakske-met-ze-fluitje of van de Zeven Prinsessen van Mississippi. De koeien ka
ering. Ze voer wijd-kronkelend door de platte meerschen. Tegen den hemel steeg bol, blauw en goedig, de struische Kluisberg en achteraan wapperde de pracht van het avondvuur. Ze kuierden nevens 't water
ildeke, en in hare strakke oogen leefde inde
at is omdat ge al die kastee
met zijn verschillige koepels en talrijke torens, een hemelsch kasteel. Renildeken keek ernaar en zocht er de vensters, de deuren, de breede gaanderijen, en de fonteinen die voor de middelpoort opschoten in den vorm
ildeken, dat alles wat Vinus
ernstig en zei met
ou het
hem stond in haar donker smal kleedje, heel luttel
htje bij 't venster, waar blauwde de flauwe winterdag. Als het sneeuwde, tuurden ze naar den gang der waggelende vlokken, en alles op de hoeve werd wit en licht en doodstil. Andertijds las Emanuel voor uit een groot boek, dat verhaalde van het leven der Heiligen. Hij had eene zachte stem, en ze klonk eigenaardig in de keuken, geheel afgezonderd van moeders rumoerig bedrijf. Renildeken hoorde niets dan deze lieve stem, die het leven der Heiligen uitbeeldde in den droeven wintertijd. Ze zat op de bank en le
l was zeventien jaar oud geworden. Vader Doening riep hem in het koude salet en vroeg hem wat hij zinnens was te doen in de toekomst. Van deze onderhandeling met
d leed. Moest hij iets doen in de toekomst, dat niet de voortzetting
helen wat er van u gewordt, maar droomen in luiheid mag niet. Uw broer Victorien zal voor de boerderij zorgen. Daar moet iets van een anderen aard verzonnen wo
aar smal kleedje en zag hare zoete wangen, die bepoeierd schenen met een geurig meel van zeldzame bloemen. Heur bleek-gl
eft geld en zal later wel een jongen boer vinden uit de streek. Ondertusschen zal de schoolmeester
lende van mijn toekomst voorbereid. En hij voelde het massale noodlot, zooals dat in het Heiligenboek beschreven staat
ik zal er binst dez
ot de zekerheid, dat hij het buiten Renildeken's aanwezigheid niet lang uithouden zou. Hij vluchtte haar om zijn gedachte zelfstandig te maken; doch hij voelde zich immer inniger met haar
gs daar en hij was waarlijk verschrikt, omdat zij er zoo treurig uitzag. Hij vatte seffens
zijt
mate duidelijk op in de lucht binst deze korte stilte-en niet het minst de schok
eworden, waarom ge sinds dagen zoo vreemd te moe
n ander nest ievers maken, en het oude hangt ledig, terwijl de wind en het onweder het aanvallen langs allen kant. Het schoone leven dat hij met Reni
hare leden. Ze knikte. Ze tuurde alover den tuin, waar de zon losbandig bezig was. Poelie, de hond, lag lang uitgest
alles verklaar
n, ge moet een heilige worden, zo
in haar keurslijfje, heel klein en broos, met een kopje van d
geringe vermogen dat zij hem achterlieten, om te Brussel een zindelijk huis op te trekken en er stille, door het rumoerige stadsleven heen, zijne fijne emotiviteit te oefenen. Hij had geen bezigheid: hij ontwikkelde met eene instinktmatige zorgvuld
illige stadsluchten. Van de effen huisgevels, waar de vensters als beloken oogen schenen te slapen, viel de grijze kilte op den grijzen steenweg neder. De deuren stonden glanzend in hunne versche verve en de loerspiegeltjes die
g niet die magere strengheid, die in vele pastorijen zoo killig aandoet. Het was helder, innig, geheel modern in zijn bewerking, en 't had een uitzicht van mooi bedaren. In de breede kamer, waar hij meerendeels zat en die met gele gordijnen van de luchtige tuinveranda gescheiden was, had hij eene ma
an de XIXe eeuw noemde. Hij had op het kollegie Gezelle gekend en hij wist de strijdende machten die, in hun worstelend geharrewar, den groot-menschelijken Westvlaming gedurende zoovele jaren tot zwijgen hadden gedwongen. Ze waren een tijdlang vrienden geweest, en deze vriendschap ha
den speelden. Ruiters reden hem voorbij. Automobielen en mooie gespannen gleden haastig over het makadam. Een verloren hondje snoof, onder de boomen, de lucht op. Pastoor Doening ging, kort-stappend en alles beloerend, en hij had een groot genot aan het zicht der bonte dametoiletten, die de laan zoo heerlijk levend maakten onder de gouden zon. Hij had nooit een stok mede. Hij droeg gemeenlijk in zijne linkerhand een
en voor de oefeningen van zijne bijzondere welsprekendheid. Bij de Chanteraine's echter zag men hem zeer dikwijls middagmalen. Hij had veel gehouden van mevrouw Chanteraine, omdat hij veel hield van zwakke en lijdende zielen, en hij was een groot vriend van mijnheer du Bessy en van Simon Peter, omdat hij zijn vrienden zocht onder de praatziekste even graag als onder de diepzinnigste mannen. Om de twee dagen deed hij zijn spelletje schaak met mijnheer du Bessy, en hij schepte een pittig genoegen in de mythologische zinspelingen van den ouden baronet en in zijne vrijzinnige opvattingetjes van liefde en politiek. Ze waren het nooit over eenig onderwerp eens, maar geen van beiden zou die liefelijke oneenigheid tot een ongemakn denken, gelijk langzame voolen, de langmoedige trezoren van haar hart. Pastoor Doening had ten opzichte van mevrouw Chanteraine eene gemakkelijker genegenheid in zich opgewekt. Meer ingewikkeld was, jegens Vere, zijne gevoelige houding. Sommige oogenblikken ervan herinnerden hem aan eene vreemde ernstigheid, die Renildeken i
t machtig water, van lieverlede te bedaren. Mijnheer du Bessy was met de kinderen niet meegegaan en te Brussel gebleven, deels omdat hij de zee niet verdragen kon, deels om den troost van de woelige stad niet te missen. Na een maand schreef hij aan Doening om de vroegere partijtjes maar weer aan te pakken; en nu zat hij bij den haard, vóor het donkere
t in zijn nek, van waar het, naar beide kanten schoon opgekamd, tot ten halve over zijne ooren, in den vorm van een krulletje kwam liggen.
n voortreffelijke maatschappelijke combinatie vormden, onder de eigenaardige leiding der olympische goden. De menschen van dezen tijd missen inspiratie. Zij loopen op hol, langs de bedriegelijke wegen van hunne redeneering. Zij kunnen niets opofferen en willen aan alles een voedsel geven. De Spartanen dachten anders daarover. Maar welke zijn dan toch ónze uitslagen? Het is nog niet zoolang geleden dat het hartje der wereld de zegevierende opkomst van een tiers-état bewonderde. Wij zijn nu getuigen van de kletterende inbreuk der proletari?rs, een vierden staat, zal ik maar zeggen. Morgen heeft deze ook zijn zatte bekomste, en dan rijst een vijfde staat, de
haakbord naar de witte koningin en den zwaren ko
oruithelpt, en gij maakt achterlingen! Ik zeg en ik zeg het u, mijn beste vriend: zelfs de wetenschappelijke vooruitgang kan niet opwegen tegen het vreeslijke feit, dat zij al grooter en gr
den en hij stille schartte, met zijn linkerhand, over zijne kin. Het spel stond ineens slecht voor hem. Hij begon h
e? En wat gaat hij zich wegsmijten in een revolutionaire beweging, waar hij zijn beste vermogens verteert? Want het zal u niet ontsnapt zijn dat Simon Peter zeer erg met de Joodsche onlusten ingenomen is en er uitziet alsof hij in geheime kringen oproer stookt. Ik vrees dat hij nooit in de gratie der goden herkomt, de dwaze, die zijn schoone jaren verlauwt in zottigheid, terwijl de
er zuiver Japanneesch fabrikaat, fijn bewerkt in de teekening der versiersels en in de uitvoering van de verschillige metaaltinten.
j een panthe?st zijt uit honderd versmeten brokkelingen. De stugheid van den eenen is even onredelijk als de moza?ekgeest van den anderen. Begrijp goed dat ik u niet tegenover malkander plaats. Mijne vergelijking berust op eene wending van woorden, die mij aangenaam is en welke gij me moet vergeven. Ik vrees niet dat gij eens tot den grond van uw wezenlijken aard terugkeert, want gij zijt een kristen en gelooft
tje op den rand van het theebord, was van me
lsch en zwaar. Zoo kwam hij. De avond kleurde hard-blauw in de veranda en ik herinner me goed, dat de kandelaar, die altijd daar op den hoek van mijn schrijftafel staat, dien avond op uitstekende wijze te glimmen stond. Ik heb Lazare zien huilen als een wild dier. Hij stiet met zijne vuisten tegen zijn kalen kop, hijgde en jamerde, en de druppels vielen gelijk rappe perels langs de plooien van zijn grijze overjas. Daar buiten regende het inderdaad en ik kon de vlaag hooren
ij hem met onverwachte schokjes. Zijne eerste onverschilligheid was nu eene ijverige belangstelling geworden. Er werd dus dadelijk besl
alen zou, de lage stad in. Hij zette zich, aan de terras van een groot koffiehuis op de Anspachlaan, in een rieten zetel en b
een zoo lieven dienst aan onze goede Vere bewijzen kan, en het doet mij, je
rtoilet voorbijliepen. Enkele hadden een karmijn-rooden hoed met purperen bloemen. Andere droegen witte kapel
r eene zeer zeldzame bordeaux-kleur overgaan. Ik kan
lde een lang telegram op, voor Simon Peter. Hij verzocht hem om zonder uitstel eens bij mijnheer Lieven Lazare binnen te loopen en den ouden man ov
bodem, zijn glas ledig en g
den avond zat hij te werken. De studeerkamer was rustig. Het witte hoofd van Gezelle heerschte er stille en v
van liefde. Zijn smal bed stond rond en gezellig onder de klare bedekking. Een zwarte vacht lag ervoor. Een portret van vader Doening en moeder hing aan den wand erboven. In een hoek van de kamer stond op een kleinen eiken altaar een koperen Kristusbeeld. Pastoor Doening dacht aan Vere, de dochter van Lieven Lazare, en hij dacht aan den dooden dichter, en hij dacht aan Renildeken. Hij had dien avond een zeer klaar zicht van Renildeken. Hij zag
aar het koperen beeld zijn vlammende armen reikte
lange was het al niet geleden, dat Emanuel er zat, onder de glyciene van het pri?elken, naas