an Mencius, die hem echter niet noemt, waaruit misschien valt af te leiden, dat de mystieke bespiegelingen van Chwang eerst later groote aa
den gebracht. Maar als de tijd komt dat dit geschieden moet, mocht hij liever een klein varkentje wezen, doch dan is het te laat. Maak dus dat gij wegkomt en verontreinig mij niet door uwe tegenwoordigheid. Ik wil mij liever vermaken en mij over mijn leven verheugen in een vuil graf (nl. als bedelaar leven) dan aan de regels en beperkingen van eens vorsten hof onderworpen zijn. Ik heb besloten nooit een ambt aan te nemen, maar geef er de voorkeur aan mij in mijn eigen vrijen wil te verheugen." Zooals d
n, voegde hij er bij: ?Boven den grond zullen mij de kraaien en de roofvogels verorberen, daar onder wo
n. Van Chineesche zijde hebben sommigen de heftige aanvallen op Confucius, die er in voorkomen voor onecht verklaard. Do
nheden der menschen. Als de keizer, de leenvorsten, de hooge beambten en het volk alles doen wat hun betaamt, dan hebben wij een schoon beeld van orde. Als zij zich bekommeren om d
ding, belastingen, waar geen geld voor is, geen verdraagzaamheid tusschen vrouwen en
oosheid en luiheid der ondergeschikte beambten, gebrek aan verdienste en gevoeligheid
n geschiktheid bij hun ambtenaren, slechte inrichting der belasting, vertraging in voor-
ten, twisten en rooftochten dezer vorsten tegen elkaar tot schade des volks; slecht geordende ceremoni?n en muziek, ongenoegzame of uitgeputte bronnen voor de uitgave
neemt gij op u, de ceremoni?n en de muziek te regelen en u bizonder met de betrekkingen van verwantschap bezig te ho
reken, en bij de leiding van zaken dreigen vie
naar den mond te praten, is met een vossenstaart kwispelen. Lieden prijzen zonder te zien of dit recht of onrecht is, is vleien. Gaarne slecht over de menschen spreken, is lasteren. V
en te komen: dat is gevaarlijk zijn. Deze acht gebreken veroorzaken wanorde onder alle menschen en brengen hem, die ze bezi
ken, zich in alles mengen, terwijl men wat op den weg van anderen ligt, tot zich trekt en als zijn werk doet voorkomen; dat is begeerigheid.16 Zijn gebreken zien en die niet veranderen, en als iemand iets wordt voorgeslagen, juist zijn eigen weg gaan, is halsstarrigheid. Prijz
werden de voetstappen en hoe snel hij ook loopen mocht, zijn schaduw volgde hem overal. Hij dacht dat hij te langzaam liep, en ging nu uit alle macht loopen zonder op te houden, totdat zijn kracht was uitgeput en hij stierf. Hij wist niet, dat, indien hij op een schaduwrijke plaats had opgehouden, zijn schaduw verdwenen zou zijn en dat, als hij zich niet bewogen had, hij zijn voetstappen zou hebben verloren-zijn domheid was werkelijk groot. En gij, gij spreekt uw oordeel uit over vragen van welwillendheid en rechtschapenheid: gij onderzoekt de punten, waarin overeenstemming en verschil is; gij ziet naar de wisseling van beweging en ru
s een lofredenaar
het onrecht aan de hunne zou zijn. Daarom, wanneer ook slechts één persoon het leven verloor, trokken zij zich dat aan en berispten zichzelf. Nu is het echter niet meer zoo. De heerschers verbergen hun eigenlijke bedoelingen en houden voor dom, hen die deze niet raden. Z
s de heerschers dagelijks slechts huichelarij toonen, hoe kunnen dan de beambten en het volk het anders maken. Gebrek aan kracht brengt huich
te betreuren valt. Chwang tsze gaat echter verder dan zijn voorgangers, wij vinden althans bij hem uitingen, die
. Waarom zou ik vreezen, antwoordde deze, het leven is een geleend goed. Het geleende levende lichaam is niet meer dan stof. Leven en dood zijn als dag en nacht.
en stonden rondom hem en klaagden luide. Zijn vriend Ts
stoort hem niet, terwijl hij
! Wat zal hij nu van u maken? Waarheen zal Hij u brengen? Zou Hi
n mensch meer dan zijn ouders voor hem zijn. Als dezen mijn dood verhaasten en ik onderwierp mij niet gewillig, dan zou ik hardnekkig en oproerig zijn. Daar is de groote massa (de natuur). In haar vind ik den st
jk houden. Zoo ook, als een vorm in den moederschoot wordt gevormd en deze zou zeggen: Ik moet een man worden, de Schepper zou hem zeker als onbehoorlijk beschouwen. Als wij eenmaal begrijpen, dat aarde en hemel eej eenvoudig den loop uws levens voleindigd?" Na deze vragen, nam hij den schedel op en toen hij slapen ging, gebruikte hij hem als hoofdkussen. Te middernacht verscheen hem de schedel in den droom en sprak: ?Gij hebt als een redenaar tot mij gesproken. Alles wat gij gezegd hebt, had slechts betrekking op de menschen bij hun leven, zulke dingen gelden na den dood niet." ?Zoudt gij van de dingen na den dood willen hooren?" ?Zeker," zeide Chwang tsze, en de schedel vervolgde: ?In den dood is er geen onderscheid tusschen vorsten e
ijn koninklijk hof en weer op mij nemen
n zijn eigen bestaan en aan de mogelijkheid t
ngestadig zijt?" De schaduw antwoordde: ?Ik wacht op de beweging van iets anders om te doen wat ik doe, en dat andere, waarop ik wacht, wacht wederom op iets anders, om
niet, dat ik het was. Eensklaps ontwaakte ik en ik was weer mijzelf: De ware Chwang Chau. Ik wist niet of het Chwang Chau was, die dr
ht: die waren toen nog niet werkzaam. Wel volgt er uit, dat ook aan het oude Tao?sme de leer, da
allegorischen vorm op in de aan Lieh yu K'ou (gewoonlijk Lieh tsze genoemd) toegeschreven boeken.
scheppende, het Tao, onvergankelijk voortbestaat. Hij oordeelt het dus dwaas over leven en dood bezorgd te zijn, daar beiden vooruit bepaald en noodwendig
deze, ?dat uw zoon werkelijk buiten zijn zinnen is?" Tegenwoordig zijn de begrippen van recht en onrecht zoo verward, dat niemand meer weet, wat eigenlijk het rechte is. Als alle lieden dachten als uw zoon, dan was niet hij buiten zijn zinnen, doch
ontroering, ?Dat zijn de veldaltaren uit uwe buurt!" De oude zuchtte diep. ?Dat is het huis uwer voorvaderen." De oude weende. ?Dit zijn de graven uwer voorvaderen." De oude weende luid. Toen lachte zijn reisgenoot en sprak: ?Ik heb slechts i
t. Een zijner vrienden had medelijden met zijne ontroering en poogde hem tot kalmte te brengen door te zeggen, d
et zijn slechts lichten in de bewaarplaats der lucht. Doch wanneer de aarde te gronde gaat? ?Dat is immers een groote, vastsam
hij zijn zorg had verloren, de ander om
an het geschapene en vormen de aarde. Weet men echter, dat het slechts verzamelingen zijn, zoo weet men ook, dat zij te gronde moeten gaan. Hemel en aarde zijn slechts kleine punten in de ruimte. Doch van alles wat bestaat zij, dat zij niet ondergaan zullen. Niemand kan weten, wat geschieden zal, want het leven verstaat den dood niet en de d
d jaar oud; hij riep een leerling, die bij hem was, toonde hem dat en
Epicurus en die der Cynici wordt alzoo hier verbonden. ?Honderd jaar," zegt Yang Chu, ?is de uiterste grens des levens, die niet een van de duizend bereikt. Veronderstellen wij, dat iemand die bereikt; de kinderlijke leeftijd, waarin men op den arm wordt gedragen en de ouderdom nemen er wel de helft van in. Wat in den slaap wordt verdroomd en v
cht tegen alles wat zijn ooren hooren en zijn oogen zien, en maken, dat hij altijd zich bekommert of wat hij denkt of doet, recht of onrecht is. Zoo verliest hij het ware genot zijner jaren en kan zichzelf geen oogenblik laten gaan. Waarin onderscheidt hij zich van een misdadiger, in ketenen geklonken in de binnenste kamer der gevangenis? De lieden in de hooge oudheid wisten wel, hoe kort het leven is en hoe plotseling en volkomen het door den dood kan worden afgebroken. Daarom luisterden zij naar de bewegingen huns harten, wezen niet terug, wat hun natuurl
, dat is in het leven: waarin zij met
ng en ganschelijk verdwijnen. Noch het leven van een mensch noch zijn dood zijn in diens eigen hand: zijn verstand en zijn domheid, zijn beschaving en lompheid zijn zijn eigen werk niet. Allen zijn geboren en allen sterven: de verstandige en de domme, de goede en de slechte. Velen sterven als zij tien j
scheid zien in
maken het beste, dat wij er van kunnen krijgen: wij
e maal de alchymistisch necromantische18 richting optreedt, die later voor de ontwikkeling van het
Magi?r zag het paleis aan voor een erbarmelijke hut, vond het eten der keizerlijke keuken slecht, en de dienstdoende hofdames stinkende geiten. Toen liet de keizer hem een nieuw paleis bouwen en de schoonste jonkvrouwen opzoeken om hem te bedienen. De Magi?r liet zichvoerde hem naar een land, waar men de zon, de maan en de aarde niet meer zag. De keizer werd bevreesd en verzocht den Magi?r hem weer in zijn land terug te brengen. Deze gaf hem een
e hoogheid was een oogenblik in gedachten verzonken." Toen de keizer er den Magi?r na
wijzen" en naar de ?eilanden der zaligen", die natuurlijk ten westen van China moesten liggen. Toen Sü Shi, dien de keizer met een groot gevolg van jongelingen en jonkvrouwen had uitgezonden om deze eilanden te zoeken, terugkeerde met het bericht, dat hij ze wel had gezien, maar ze door tegenwind niet kon bereiken, trok de keizer zelf naar Tschifu in Shantung, in de hoop ze van daaruit te aanschouwen. Daar doodde hij e
andeling der wijsgeerige vragen, steeds meer in de exploitatie van het bijgeloof. Waar, zooals in China overeenkomstig het volksgeloof-zoo veel bovennatuurlijke, grootendee
wee der acht onsterfelijken (genie?n, verheven geesten) door deze secte erkend. Waar nu deze priesters niet persoonlijk kunnen optreden, doen zij dit met amuletten en tooverspreuken, die, op papier geschreven, en met allerlei zegelen voorzien, aan de deuren, vensters en muren worden gehecht, of ook wel verbrand, of-in water opgelost-ingenomen worden. Aan het hoofd der heksenmeesters en duivelbanners staat de Tao?stische paus, zooals hij dikwijls genoemd wordt, Chang Tien Shi d.i. de leermeester des hemels, die zij
woest, is deze toch reeds weer in zijn oude heerlijkheid opgebouwd. Een bizonder sieraad zijner residentie vormen een groot aantal aarden potten, stevig gesloten, met amuletten volgeplakt, waarin hij en zijn voorgangers door hen uitgedreven booze geesten hebben gebannen. De gewone Tao?stische priester vangt deze vr
als incubi23 de menschen plagen en dooden, plegen de Tao?stische duivelbanners een gouden oogst binnen te halen en millioenen papieren amuletten te verkoopen, waarop berijmde spreuken en
ft naar zinnelijk en bovenzinnelijk genot, invloed en macht trachtten te verkrijgen, bracht de invoering van het Boeddhisme in de eerste eeuw onzer tijdrekening een nieuwe, van buiten af