onder het oog te zien. Daartoe toch zouden zeer uitvoerige, boekdeelen vullende uiteenzettingen, noodig zijn, die van het geduld van den lezer te veel zouden vergen. De b
ij van minder belang. Gewichtiger en belangrijker is het feit, dat de beschaving van het Chineesche volk, zooals wij die voor het eerst in historische tijden ontmoeten, aanstonds iets van ouds gevest
het vuur onbekend was en de bewoners nog niet geleerd hadden visschen en vogels te vangen: doch wat op dezen, ook naar Chineesche opvatting voorhistorischen t
emoni?n, gebruiken en zeden in godsdienst, wijsbegeerte en zedeleer gedurende dien tijd onveranderd. Hieruit leide men echter niet af dat de geest van het Chineesche volk al dien tijd rustte, integendeel: zelden is er een tijd geweest, waarin het Chineesche volk meer
in metaphysisch-theosophische richting, de andere, waarvan Confucius als hoofd wordt erkend, in ethisch-materialistische, of-juister uitgedrukt, ethisch-politische richting. In het stelsel van Lao tsze of Li R
eener nieuwe leer: beiden deden niets anders dan de leer van vroegere gezaghebbenden o
en de regeering des volks verkregen. Toch: ook deze richting van de Chineesche philosophie heeft zich niet vrij kunnen houden van allerlei, aan het gebied van den godsdienst ontleende, vreemde bijvoegselen. De oude rijksgodsdienst: een uit het Shamanisme ontstane vermenging van natuur-, geesten-, helden- en vooroudervereering: die bij de voo
n was om de onderdrukking of uitroeiing van dogmatische ketterijen, dan wel om den staatkundigen invloed, welken de priesters van beide secten trachtten te verkrijgen, tegen te gaan en vooral om het grondbeginsel van het Confucianisme: de voortplanti
gaan, een eisch, dien Tao?sme en Boeddhisme stelden-deelname aan de praktische eischen des levens aanbeval en daarvoor aanzien en eer als belooning stelde. Tegenover deze leer
eambten en adellijke famili?n, die in ieder der leenstaatjes, waaruit het groote rijk bestond, om den voorrang kampten, te gronde. De dynastie van Shang, die van ongeveer 1766 v. C. in China had geheerscht, was in 1122 v. C. door die van Chau omvergeworpen. Wuwang, de eerste koning uit dit nieuwe geslacht, die ongeveer te gelijk met den Isra?lietischen koning Saul (1110 v. C.) den troon besteeg, was een geleerde, vrome en dappere vorst, maar hij beging de fout (misschien echter door den staatkundigen toestand gedwongen) het groote rijk, dat vroeger slechts één heer, den keizer, gekend had, in een aantal leenstaten van verschillende grootte en macht (er waren er tusschen de 40 e