gen van Confucius om de heerschappij in den staat had gestreden, maar sedert verarmd en gedaald was. Zijn vader schijnt vroeg gestorven te zijn: in ieder geval heeft hij geen invloed op
oen Mencius reeds de 50 overschreden had) zijn trouwe raadgeefster en steun. Toen haar zoon, dien zij op zijne rondzwervingen vergezeld had, zijn ambt in het vorstendom Tsi wilde opgeven
sten, waarin de kleine vorstendommen nu eens onderling, dan eens met het machtige, opbloeiende Tsin verkeerden (want het centraal gezag, het keizerschap, was feitelijk nog slechts een naam) had aan een menigte politieke avonturiers de deur geopend tot de hoogste waardigheden en de invloedrijkste ambten. Nog maar weinige jaren geleden, in 333, was het een hunner, Suts'in gelukt, de meest beteekenende politieke daad van dien tijd: den bond der zes staten Yen, Chao, Han, Wei, Tsi en Tsu, tegenover Tsin tot stand te brengen. Welnu, wat Suts'in en anderen mogelijk was geweest, kon den met volle verachting voor de politieke avonturiers bezielden Mencius niet onbereikbaar voorkomen. Waarom zou hij, die met een gansche schat van geleerdheid was toegerust en die geen eigenbelang, maar edele doeleinden nastreefde, niet kunnen verkrijgen, wat aan die lieden welke van
tslieden, die hem hoffelijk tegemoet komen. Dikwijls zondigt hij, terwijl hij toch plan heeft zichzelf niet te vergeten, niet slechts tegen de regelen der etiquette, maar ook tegen die der hoffelijkheid. Toch verhindert hem dit niet rijke geschenken van vorsten aan te nemen en met een groot gevolg van menschen en rijtuigen op h
dan Confucius, die zich meestal met een eenvoudige bevestiging vergenoegde. Ook tegenover een soort Cynische richting,10 die zich
dat de dwalingen, die Mencius meende te moeten bestrijden, zich eerst na den dood van Confucius hadden ontwikkeld. De werken van Mencius leveren het bewijs, dat vele der vragen en
en vorst ?Wanneer een heerscher zijn ministers als zijn handen en voeten beschouwt, zoo zien zij hem voor hun hart en hun maag aan. Als hij hen beschouwt als zijn paarden en honden, dan zien z
taatsbeambten staat niet in tegenspraak met het goddelijk
dat hij het gewone volk had geschapen, heerschers en onderwijzers voor hen,
goede wijze voert, is dat een bewijs, dat de hemel hem deze heeft toevertrouwd. Voert hij die slecht, zoo zal er iemand opstaan, (door den hemel daartoe geroepen), die ze hem ontneemt. Zoo wierp de grondvester der Chau-dynastie den laatsten, onw
d werd, kan men begrijpen. Toch: de door hem verkondigde beginselen hebben niet weinig er toe bijgedragen om de vorsten, die over China re
eren, nog altijd na aan 't hart en vormt een van de gewichtigste ar
anwendden om barbaren te verbeteren, doch nog nooit, dat iemand door barbaren verbeterd we
een soort getemperd fatalisme voor: getemperd namelijk door deze overtuiging, dat de hemel niets verkeerds kan verordenen. Hij zegt: ?Alles is een beschikking (des hemels) en de mensch moet deemoedig ontvangen, wat daaraan kan worden toegeschreven. Daarom zal hij, die weet wat de voorbeschikking des h
meent dat de oorspronkelijke natuur van den mensch slecht is en slechts door opvoeding goed wordt. Han-Yü (768–824 n. C.) oordeelt dat de natuur des menschen drie?rlei kan zijn: een goede, tusschenbeide of slechte. De middelste, die de kiemen voor het goede bevat, kan
r kinderlijke liefde staat Mencius g
elen en drinken, streven naar geld en goed en zelfzuchtige neiging tot vrouw en kinderen, zoodat men niet voor het onderhoud zijner ouders zorgt, de
is het ergste van alle." Meer belangrijk zijn voor ons echter zijn sociaal-politieke inzichten
er van den landbouw wordt ge?erd. Deze eischte, dat de mensch in het algemeen en de vorst in het bizonder zich zelf het voedsel moest verschaffen: d. w. z. zelf zaaien, oogsten en koken moest. Aanhangers dezer secte waren naar Tang gekomen, waar Mencius zich juist ophield en de vorst van Tang de proef nam, om aan ieder der onderdanen, onverschillig van welken rang of st
un morgen- en avondmaaltijd moesten zij (zelf) bereiden en tegelijk de regeeringszaken behartigen. De vorst van Tang echter, die overigens vele goede eigens
der ontevreden
jn koren immers zelf en eet wat hij oogst?" ?Ja," was het an
Waarom weeft hij die niet zelf?" ?Dat zou hem te veel tijd kosten bij zijn werk om den grond te bebouwen." ?Kookt hij zijuilt het teg
zij de door hen vervaardigde artikelen tegen metalen omruilen. Voorts, waarom speelt Hiu niet voor pottenbakker en metaalbewerker en maakt hij zelf alles wat hij noodig heeft? Waaromeden en kleine luiden evenzeer. Ieder kan, wat hij noodig heeft, bij de handwerkslieden gereedgemaakt vinden. Moest hij daarentegen alles, wat hij noodig heeft, ze
door de anderen geregeerd. Die, welke geregeerd worden, onderhouden hen die regeeren en zij die regee
cht was dat een geleerde, die geen ambt bekleedde, toch van den beheerscher
n hebben. Als zulk een ruil plaats vindt, dan zullen schrijnwerker, timmerman, wagenmaker en radmaker allen hun bestaan vinden. Nu is hier een man, die thuis een goed zoon is en buiten het huis diegenen, die ouder zijn dan hij met achting behandelt, die er voor waakt dat
ster vermeldt, beoefent?" ?Wat gaat u zijn doel aan," was het antwoord. ?Hij bewijst de diensten. Hij verdient onderhouden te worden en gij onderhoudt hem: En-laat mij u vragen-betaalt gij een man voor zijn bedoeling of voor zijn diensten? Voor zijn bedoeling misschien? Een man
bestuur des lands, zooals Mencius die
ieden aanstelt, zóó, dat alle ambten door de waardigsten wo
aar geen belasting op de waren legt, of wanneer hij slechts de marktbepalingen handhaaft z
ctie van de reizenden plaatsvindt, doch geen douanerechten worden geheve
gen velden) arbeiden. (Het heele land was, althans in theorie, afgedeeld in stukken van dezelfde grootte, welke stukken ieder weer in negen deelen waren verdeeld. Het middelste dezer velde
bijdragen niet int (welke slechts van hen worden geheven, die de voorsc
hem als tot een vader opzien. Zulk een vorst zal geen vijand hebben en in waarheid een mini
de opbrengst den arbeid niet vergoedt, moet de belasting toch betaald worden. Als hij, die de vader des volks wil zijn (de vorst) de schuld er van draagt, dat zorgen geschreven staan op het aangezicht des volks en dat dit, als het een jaar heeft gearbeid, niet weet waarmee het zijn ouders zal onderhouden en moet zien, hoe aan de middelen te komen om de belasting te betalen, totdat ouden en kinderen omkomen in de slooten langs den weg, waar bl
ekken in dezen één lijn: alleen was sedert de dagen van den eerste het getal van hen, die a
(vermoedelijk leefde hij ongeveer 50 jaar na Confucius) had de leer d
wanorde en verwarring ontstaan, want, zonder deze kennis kunnen zij hun taak niet vervullen. Wij kunnen hen dus vergelijken met een arts, die beproeft de ziekte van eenig pers
. Zij moeten dus nagaan de oorzaak der verwarring, en wanneer zij dat doen
oen den ander onrecht en stellen zichzelf op den voorgrond: dit zijn allen gevallen van wanorde. Evenzoo als de vader den zoon, de oudere broeder den jongere, de vorst den minister minder bevoordeelt dan zichzelven. Hoe kunnen zulke dingen voorkomen? Uit gebrek aan wederkeerige liefde. Neem het geval van een dief of een roover, het is daarmede juist eveneens gesteld. De dief heeft
ke dingen kunnen voorkomen? Zouden er dan dieven en roovers zijn? Wanneer ieder het huis van zijn naaste op dezelfde wijze beschouwde
envoudige kleeding, sobere voeding of dappere daden beminden, hun ambtenaren hen daarin navolgden? Als dus thans de grondregel der algemeene liefde niet heerscht, zoo komt dat slechts hierdoor, dat de vraag in de hoogste kringen niet met die belangstelling wordt behandeld, welke zij verdient: de vorsten toch staan er onverschillig tegenover, inplaats van door lof
laring van Mencius, dat allen gelijkelijk lief te hebben de bizondere genegenheid tusschen vader en kind niet genoegzaam tot haar recht
n man, over wiens leven weinig bekend is, zoo weinig dat wij zelfs niet weten of hij een tijdgenoot van Confucius of van Mencius was. Plaatsen uit Tao?stische
u. Doch, in de uitspraken, aan Yang Chu toegeschreven, vinden wij dit nergens uitdrukkelijk geleerd. Veeleer schijnt Yang Chu een soort van Chineesch
ijken titel verkreegt en eerste minister werd van het vorstendom en het dan zoover bracht, dat uw vorst de eerste onder alle vorsten des rijks werd, ja ze
s (aldus vóór hij zijn hervormersloopbaan beg
tand moet zoeken, naar wat men met woorden niet uitdrukken kan. Want-de wil is de leidsman der hartstochtelijke natuur en deze doordringt en bezielt het lichaam. De wil is de heer en de hartstochtelijke natuur is hem onderworpen. Daarom zeg ik: ?Wees vast van wil, en dwing de hartstochtelijke natuur niet tot iets, wat buiten haar aard ligt. Als alleen de wil werkzaam is, beheerscht deze de hartstochtelijke natuur, is die laatste daarentegen alleen werkzaam, zoo beheerscht zij den wil. De hartstochtelijke natuur is grof en sterk. Als zij ongedwongen kan opgroeien en niet beleedigd wordt, vervult zij alles tusschen hemel en aarde. Zij is de gezellin van r
oloog T. A. Ribot 2300 jaar na hem schreef over de ?hartstocht" in den boven anderen uitblinkenden m
an de omstandigheden nieuwe medewerking en aanpassing zoekend. Doch deze uitwendige eenheid is slechts de uitdrukking der inwendige: die van het karakter. Juist omdat zij dezelfde blijven, blijft ook hun doel hetzelfde. Hun inwendige drijfkracht is een machtige, onuitroeibare hartstocht, die de idee?n in haar dienst neemt. Deze hartstocht: dat is hun wezen, dat is de psychische uitd
, hebben zij slechts de standvastigheid overgehouden. Onder een anderen vorm hebben de groote, in de geschiedenis bekende Sto?ci (Epictetus, Thraseas; hun grooten wijze laat ik weg, als zijnde sl
n en in 221 verklaarde de vorst van Tsin, die al zijn mededingers had overwonnen, zich tot eers
te lijden had en hoe zij onder de Han-dynastie daarentegen weer