Van visch-gelijkend Paumanok uit, waar ik geboren ben,
Wel gewonnen en opgevoed door een treffelijke moeder,
Na in vele landen te hebben gedoold, vriend van menschen-drukke
straten,
Toever in Mannahatta[1], mijn stad, of op de Zuider-savanna's,
Dan als soldaat in 't kamp, of dragend geweer en ransel,
straks mijngraver in Californi?,
Boersch in mijn huis in Dakota's wouden, sober mijn maal
met een dronk bronwater.
Nu ingetogen tot aanschouwing en bepeinzing in stille eenzaamheid,
Ver van de plaats waar het voetstapgeschuifel der menigte
druischt, gelukkig en dankbaar,
Bewust van den frisschen, vrijen gids, den stroomenden
Missouri, bewust van de machtige Niagara,
Bewust van de buffelskudden, grazende op de vlakten, den
harigen, sterkborstigen stier,
Door aarde en rotsen en bloemen der vijfde maand ervaren,
door sterren, regen en sneeuw getroffen,
Na des lachvogels lied en des bergvalks vlucht te hebben
bestudeerd,
Na in den ochtendstond het lied te hebben gehoord van den
weêrgalooze, den eenzamen lijster der moeras-ceders,
Eenzaam als hij, in het Westerland zingend, neem 'k mijn
vlucht voor nieuw een wereld.
[1] New-York.